Rb. Rotterdam 26 maart 2025 ECLI:NL:RBROT:2025:3777 – Wettelijk gefixeerde boete gematigd: overtreding resultaat kennelijke vergissing – leeftijd verkeerd berekend.

Print deze pagina

Hoogte en evenredigheid van de opgelegde bestuurlijke boete

8. Volgens vaste rechtspraak van het CBb brengt artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mee dat de rechter dient te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. Voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen vormt artikel 5:46, derde lid, van de Awb het kader waarin de op artikel 6 van het EVRM gestoelde evenredigheidstoets wordt voltrokken. Artikel 5:46, derde lid, van de Awb voorziet in de mogelijkheid tot het opleggen van een lagere boete door de staatssecretaris indien een overtreder aannemelijk maakt dat de opgelegde boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.

8.1.Ter zitting heeft de rechtbank de gemachtigde van de staatssecretaris gevraagd of hij in het kader van de evenredigheid ruimte ziet om de hoogte van de bestuurlijke boete te matigen als sprake is van een vergissing. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft deze vraag ontkennend beantwoord, omdat volgens hem niet is vast te stellen of er echt een vergissing is gemaakt en dat het de vraag is waar dan de grens komt te liggen.

8.2.Gelet op de navolgende bijzondere omstandigheden is de rechtbank echter van oordeel dat de staatssecretaris in dit geval de boete had moeten matigen.

8.2.1.In deze zaak doet zich – anders dan in veel andere zaken – niet de situatie voor dat een ondernemer bij de verkoop van tabak aan een koper die nog niet onmiskenbaar de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt in het geheel niet heeft gevraagd om diens legitimatie. In het rapport van bevindingen staat namelijk het volgende:

“Ik hoorde dat de medewerker om een identiteitsbewijs vroeg. Ik zag dat de testkoper zijn identiteitsbewijs pakte en aan de medewerker toonde.”

Ook blijkt uit het rapport van bevindingen dat de heer [persoon A] het identiteitsdocument heeft bekeken:

“Ik zag dat de medewerker naar het identiteitsbewijs keek.”

en

“Ik, inspecteur, zag en hoorde dat de medewerker tijdens bovengenoemde handelingen de leeftijd van de testkoper kennelijk vaststelde aan de hand van een identiteitsbewijs, zoals bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Tabaks- en rookwarenwet.”

Verder blijkt uit het rapport van bevindingen dat de heer [persoon A] de geboortedatum van de testkoper heeft beoordeeld:

“Ik hoorde dat de medewerker zei “Niet lang, maar goedgekeurd is goedgekeurd” of woorden van gelijke strekking.”

Uit de opmerking “niet lang…” maakt de rechtbank op dat de medewerker zich bewust is geweest van het feit dat de testkoper op het moment van de inspectie (3 mei 2023) onlangs jarig was geweest (op 22 april), maar dat hij zich heeft vergist in de leeftijd van de testkoper: de testkoper was namelijk niet net 18 maar net 17 geworden. Dit komt overeen met het betoog van eiseres in bezwaar dat zij, doordat de inspectie plaatsvond op 3 mei (elf dagen na 22 april), ervan uit ging dat de testkoper nét 18 was.

8.2.2.Dit alles duidt er op dat eiseres in ieder geval niet te kwader trouw of onverschillig heeft gehandeld, maar dat inderdaad sprake is geweest van een vergissing. Tussen partijen is niet in geschil dat dit de eerste overtreding is waarvoor eiseres is beboet.

8.2.3.Al deze omstandigheden in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat de aan eiseres opgelegde boete van € 1.360,- in dit geval niet evenredig is aan de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan haar kon worden verweten en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het boetebedrag te matigen met 50% tot een bedrag van € 680,-.

 

https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBROT:2025:3777

Print deze pagina

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *